(c) laurentii.be Genealogie Laurentii Numquam solus incedes Inhoud Voetnoten 1 Naam ook gespeld als Cobeniers
en Cobbeniers, vermoedelijk ook Coveliers.
Colveniers waren leden van de schuttersgilde die een vuurwapen droegen.
Jasper Colveniers en Liesbeth Lauwers waren omstreeks 1582 gehuwd in Eppegem. 2 drossaard = bestuursambtenaar, vroeger legerhoofdman 3 Maarten Cuytens werd geboren omstreeks 1568 als zoon van Claes
Cuytens. Hij was gehuwd met Katrien Van Ophem en hij was drossaard in Putte,
meier van Zemst en rentmeester van Jacques de Berghes, heer van Grimbergen.
Hij overleed op 14 maart 1632 in "Den Engel" in Mechelen. Eén en
ander doet vermoeden dat er politieke motieven aan de grondslag lagen van de
vete, tussen de heren van Grimbergen en de hertogen van Brabant. Merk dat Gheert
Lauwers, geboren omstreeks 1440, meier van Kapelle-op-den-Bos was
voor de hertogen van Brabant. Hij woonde tussen Hombeek en Leest. 4 Jos Lauwers in “De Semse
Kroniek” nr. 1, jaargang 20. Jos Lauwers was gemeentesecretaris te Perk en is
een verdienstelijk heemkundige. 5 meier = rentmeester. 6 Jonker Longin was heer van Lier en van
Roosendaal, twee heerlijkheden onder Grimbergen. Hij was een zoon van Laureys
Longin, de heer van Groot-Bijgaarden en Lembeek, schatbewaarder generaal voor de Nederlanden
onder keizer Karel, en van Maria van Heyleweghen,
de dochter van de voorzitter van de Raad van Vlaanderen. 7 De burcht van Wenceslaus werd gebouwd vanaf
1380 en stond in de buurt van de kerk van Vilvoorde. Ze diende als
staatsgevangenis vanaf 1408. Wegens zwaar verval werd ze gesloopt in 1773. 8 Zie ook het verhaal van het poppentheater De
Spiegel, vernoemd naar het heksenproces in de gelijknamige taverne. 9 Bron: Agentschap Onroerend Erfgoed 2017 10 De Vierschaar was een gerecht of hof bestaande uit
een drossaard en een college van welgeboren mannen. Dit waren aanvankelijk
leenmannen van de graaf, later mannen gerekruteerd uit het respectabele en
meestal gegoede deel van de bevolking. De oorspronkelijke taak was het
vertegenwoordigen van de graaf op het gebied van 'justitie en politie'. Ook
waren zij bevoegd uitspraken te doen in zowel halszaken (waar lijfstraffen/
doodstraf op stonden) als boetstraffelijke zaken. Vier schaar is een
stukje rechtssymboliek (net als het opstaan als de rechtbank binnenkomt,
waarmee de vier banken werden bedoeld die de rechtbank omsloten en waarover
ongetwijfeld een ban was uitgesproken, dat de rechters met eerbied behandeld
moesten worden, niet mochten worden mishandeld etc. Het huidige woord
rechtbank refereert er nog aan, hoewel de rechters gewoon stoelzitters
zijn. 11 Philippe-Willem van Oranje was heer van het land
van Grimbergen en zoon van Willem de Zwijger. Andere bronnen: Eugène
Peeters in De Brabantse folklore nr. 204, 1974 - Marijke Ryckmans
in "De dorpsgemeenschap Eppegem in de late middeleeuwen en de nieuwe
tijd (tot 1654)", verhandeling aangeboden tot het behalen van de graad
van licentiaat in de Geschiedenis -
Geschied- en Aardrijkskundig Woordenboek der Belgische Gemeenten, Eug. De Seyn, Brepols, Turnhout - Nationale Archieven,
Albertinabibliotheek Brussel - A. Goovaerts in
"poppenspel, tooverij, pijniging. Een
zonderling proces in 1601-1602 voor de vierschaar van de schepenbank van
Eppegem", 1895 - Agentschap Onroerend Erfgoed - parochiekerk
Sint-Niklaas. (c) Afbeeldingen uit private
collectie: munten 1357-1589 - scan prent kasteel Wenceclas,
Le Roy, 1696, prent twee heksen, pentekening van Hieronymus Bosch, ca.
1450-1516, prent heksenproces Nurenberg, 16e eeuw
(originelen onder Public Domain) - (c) foto's Putte Marylin
Verhulst, 2011 (Inventaris Onroerend Erfgoed) en Eppegem, 2016 uit private
collectie - logo poppentheather (c) De Spiegel,
Kontich, 2018. |
|
Verhalen - 1602
- Liesbeth Lauwers, de heks van Eppegem
Het verhaal begon in juli 1601
tijdens de kermis in Putte nabij Mechelen Jasper
Colveniers1 en zijn
echtgenote Liesbeth Lauwers waren foorkramers uit Eppegem die een klein
poppenspeltheater bezaten. Daarmee reisden zij foren en kermissen af. Volgens
de overlevering waren zij zeer vaardig in de "conste van de
camerspeelderijen" en genoten overal grote bijval. De eerste avonden
verliepen de zaken goed. De inwoners kwamen genieten van het schouwspel van
de "mennekens". Tot het gerucht de ronde
deed dat de drossaard2 van Putte, Maarten Cuytens3, Liesbeth beschuldigde
een tovenares te zijn. Men beweerde dat hij haar als heks zou aanklagen bij
de rechtbank. Nog dezelfde nacht vluchtten Jasper en Liesbeth naar Eppegem. "Naar alle waarschijnlijkheid", schrijft de Perkse
ex-secretaris Jos Lauwers4,
"wilde zij niet aan de begeerten
van Maarten Cuytens voldoen." Dit kan de aanleiding zijn. Wij
vermoeden dat er (ook) een politieke reden meespeelde: Liesbeth Lauwers was
verwant met de vroegere meier Geert Lauwers die in de streek had gewerkt in
dienst van de hertogen van Brabant. Die lagen al langer in conflict met de
heren van Grimbergen, voor wie de aanklagers in dit proces werkten. Beide
partijen hadden tegenstrijdige belangen in de streek. Afbeelding: de
Sint-Niklaaskerk in Putte. Evenals Sint-Katelijne-Waver en Onze-Lieve-Vrouw-Waver,
was Sint-Niklaas-Waver één van de zogenaamde "Waverparochies" in
het Waverwoud, die in 1265 erkend werden door de bisschop van Kamerijk. Van
de vroegste bouwgeschiedenis van de vroegere kerk van Putte is niets bekend
aangezien alle archiefstukken van voor 1611 verloren gingen tijdens de
16de-eeuwse godsdiensttroebelen. In de 17de eeuw werd een nieuwe toren
(1612-1614) gebouwd en in de 18de eeuw werd de kerk vernieuwd en uitgebreid
met zijbeuken9. De beschuldiging van
hekserij door de Putse drossaard Cuytens weerlegd Op 16 juli 1601 werden zij
in beschuldiging gesteld te Eppegem. In hun thuisgemeente waanden zij zich op
veilige bodem. Jasper deed er alles aan om zijn vrouw van alle verdenking
vrij te stellen. Hij daagde Maarten Cuytens voor de schepenbank van Eppegem
"in materie van injurie". Hij zou bewijzen dat de betichting
van de drossaard van Putte louter laster was. Een eenvoudige poppenspeler
zou echter minder gewicht in de schaal kunnen leggen dan een drossaard.
Maarten Cuytens was behalve drossaard van Putte, ook heer van Beersel en
meier5 van Zemst en
Weerde. Op 10 juli 1601 was de
"vierschaer extraordinaire" van het Eppegemse schepencollege
bijeen onder het voorzitterschap van Hendrik Verbeke. Alle schepenen waren
aanwezig. Jasper Colveniers had voor zijn verdediging advocaat Van Den Eede
aangesteld. Jasper verscheen zelf voor de rechtbank als echtgenoot en voogd
van de beschuldigde Liesbeth Lauwers. Uiteindelijk moest Maarten Cuytens
toegeven dat hij geen bewijzen had, en herriep hij zijn beschuldiging. Hij verklaarde
dat het hem speet en dat hij Liesbeth Lauwers beschouwde als "een
vrouwe van eere en deugt". Daarmee zou de zaak echter niet van de
baan zijn. De Eppegemse drossaard
Longin spande een nieuwe zaak aan in Eppegem De drossaard van Eppegem,
jonker Antoon Longin, tekende beroep aan en nam formeel de verwijten voor
eigen rekening. Longin bleek een machtige tegenstander6. Jasper werd van aanklager beschuldigde. Hij werd
met zijn vrouw opgesloten in de burcht van hertog Wenceslaus7 te Vilvoorde.
Destijds behoorde het land
van Grimbergen aan prins Philippe-Willem van Oranje. Behalve Eppegem, omvatte
het gebied Beigem, Londerzeel, Meise, Strombeek, Boom, Willebroek en
Ruisbroek. Het beheer van het land van Grimbergen was in handen van drossaard
Longin. De ordonnantiën van Philips II om de hekserij te beteugelen werden
met harde hand toegepast. Jasper en Liesbeth werden "pedo ligato",
met gebonden voeten, met ijzers aan de wand geklonken. Ditmaal was Liesbeth
formeel beticht van hekserij door de schepenbank op aantijging van de
drossaard van Eppegem. De beschuldiging van
hekserij In de originele tekst van de
beschuldigingakte werden Jasper en Liesbeth verweten dat zij personages ten
tonele hadden gevoerd als Sint-Pieter en Sint-Pauwel met een zotskap op het
hoofd, een minderbroeder, een vrouw, de kwade geest van de duivel, een Moor
en een Moorse, waarmee schandaleuze spelen op diverse kermissen en feesten
werden gevoerd "by maniere van tooverije".
De akte vermeld verder dat
deze personages, zoals de minderbroeder, dansten met de duivel en de vrouw,
en dat het erger werd naar het einde van de voorstelling toe wanneer de
minderbroeder werd onthoofd in een gevecht met andere personages. De
personages van Sint-Pieter en Sint-Pauwel gingen zelfs een ongehoord gevecht
aan om de vrouw "Jouffrou Margriete" te hebben, kusten haar
en betasten haar buik, en omarmden zelfs elkaar. Dit alles werd als zeer
onkuis en schandalig beschreven, en het was een openbare bespotting van de
heilige apostelen en de orde der minderbroeders. Er werd aan toegevoegd dat
dit alles bovendien geschiedde door middel van tovenarij met behulp van
de duivel. "Dit behoorde in een land van justitie niet getolereerd te
worden, maar tot voorbeeld van anderen bestraft". Het proces in Eppegem Van november tot december
1601 vond het proces plaats voor de vierschaar van Eppegem. Jasper en
Liesbeth verschenen op 28 november 1601 opnieuw voor de "vierschaer
extraordinaire" te Eppegem, in aanwezigheid van meier Verbeke en de
schepenen. Advocaat Van Den Eede die hen in juli nog verdedigde, trad nu op
voor de drossaard van Eppegem. Een andere advocaat Esdeuren,
stond de poppenspelers bij. Esdeuren verzocht om de
voorwaardelijke invrijheidstelling van Jasper Colveniers, onder verbintenis
van zijn persoon en goederen. Dit werd door de rechtbank toegestaan mits het
betalen van een borg van 100 pond. Liesbeth Lauwers moest wel terug naar de
gevangenis en zij werd opnieuw in de ijzers geslagen. Afbeelding: de Zenne te
Eppegem Wij nemen aan dat het
eerste deel van het proces plaatsvond in de herberg "De Spiegel" te
Eppegem8. Mogelijk
genoten de poppenspelers er teveel bijval van dorpsgenoten, zodat men het
verdere proces op een andere plaats liet doorgaan. In 1601 was bovendien
Willem Lauwers, verwante van Liesbeth, schepen te Eppegem. Procureur Van Den
Eede vertegenwoordigde opnieuw de aanklager in het proces. Waar dit in juli
nog Jasper Colveniers was, trad deze keer jonker Longin als aanklager op. |
|
De veroordeling in
Vilvoorde Tussen 5 en 22 december
verschenen Jasper en Liesbeth opnieuw voor de vierschaer, maar dit maal op
grondgebied van de vrijheid Ter Borght te Vilvoorde. Jasper verklaarde er
hoegenaamd niet zinnens te zijn enigerlei kosten te doen om zijn vrouw te
helpen. "De zaak van zijn vrouw
ging hem niet aan," staat in de verklaring van de advocaat, "en hij moest zich niet verantwoorden en
geen geld tot vervolging van de rechtspraak voorschieten." Daar werd
wel aan toegevoegd dat hij van zijn vrouw hield met eer. Vermoedelijk probeerde
Colveniers de zaak te doen splitsen en voor beiden een mildere straf te
bekomen. Uit het verdere verloop van de gebeurtenissen zou blijken dat Jasper
zijn vrouw bleef steunen waar hij kon. Voor Liesbeth betekende het wel dat
zij voor de rechtbank moest verschijnen zonder hulp of steun. Op 2 januari 1602 werd
eindelijk het geding ten gronde opgeroepen. Jonker Longin verzocht de
vierschaar tot een "vonnis interlocutoir", waarin werd
vastgesteld dat de zaak tegen Liesbeth Lauwers niet met definitief vonnis kon
worden beslist. Verdere informatie moest worden ingewonnen om de aanklachten
met nieuwe bewijzen te staven. Liesbeth kreeg daardoor ook tijd haar
verdediging voor te bereiden en de aantijgingen te weerleggen. Bij elk
verhoor had Liesbeth heftig geprotesteerd en haar onschuld staande gehouden.
Jasper werd veroordeeld te voorzien in de voedingskosten gedurende het
proces. Omwille van het schandaal, moesten de poppen in aanwezigheid van de
eigenaar worden verbrand.
De vierschaar stelde vast
dat Jasper en Liesbeth twintig jaar waren getrouwd, dat de vrouw doorging
voor een heks en dat Jasper daartegen nooit had geprotesteerd noch de
lasteraars aangeklaagd had bij het gerecht hoewel zijn bezorgdheid bekend was
voor zijn goede naam en faam. Men stelde dat Liesbeth haar toverijen had
geleerd bij haar eigen man en dat deze zich niet voor haar borg wilde
stellen. Jasper zou hebben verklaard "het hart van zijn vrouw niet te kennen net zomin als de vader het
hart van zijn kind kent." Daarin zag men het bewijs dat Jasper niet
zo zeker was van de onberispelijkheid van zijn echtgenote. Men hield voor
waarachtig wat beide poppenspelers ten laste werd gelegd en dat dit enkel met
de hulp van de duivel had kunnen gebeuren. Het zag er niet goed uit voor hen.
De Vierschaar vond de
drossaard dan ook gerechtigd de aangeklaagde tot de galg te laten veroordelen
en hun goederen in beslag te laten nemen de gunste van de Prins van Oranje,
heer van het land van Grimbergen. Jonker Longin verklaarde zich bereid zich
neer te leggen bij de rechtspraak. Jasper toonde zich behendig
in zijn verdediging. Hij verzocht op vrije voeten te worden gesteld op grond
van het vonnis van 28 november en een akte van 5 december 1601, waarin was
aanvaard door de drossaard dat de bewering als werd zijn vrouw door elkeen
voor een tovenares gehouden, onwaarschijnlijk en ongegrond was. Jasper had
toen verklaard geen weet te hebben van dergelijke geruchten, dus de
lasteraars niet voor het gerecht te kunnen dagen, en dat hij nooit in twintig
jaar huwelijk één of andere criminele praktijk had opgemerkt bij zijn
echtgenote. Hij haalde aan dat, zo gauw hij wist dat Maarten Cuytens zijn
vrouw van hekserij had beticht, hij deze voor de rechtbank van Eppegem had
gedaagd en dat deze zijn beschuldigingen had herroepen. Jasper voerde aan dat
dit alles moest volstaan om zijn vrouw van alle verdenkingen vrij te stellen
en dat hem niet kon worden verweten dat hij haar zonder hulp had gelaten.
"Het betaamde niet,"
haalde hij aan, "dat hij als
ingezetene die al jaren banden had met Brabant zich borg moest stellen in
deze zaak." Jasper verklaarde dat zijn poppen door hem zelf uit
eenvoudig hout waren gesneden, dat hij en zijn vrouw ze eigenhandig
versierden en kleedden, en dat deze met zijn eigen handen en vingervlugheid
werden bewogen. Dat sloot elke vermeende tussenkomst van de duivel uit. Hij
verklaarde ook dat het poppenspel niet meer schandalig of verboden was dan
wat men te zien kreeg in toneelspel dat wel overal werd toegestaan en verdragen. Er
waren geen ordonnanties, plakkaten of charters waarin dergelijke spelen
werden verboden! Jasper verzocht daarom de vierschaar alle beschuldigingen
ongegrond te verklaren en hem vrij te stellen van het betalen van kosten. Het vonnis was niettemin
onverbiddelijk. De rechtbank oordeelde dat Jasper moest worden aanzien als
schuldig aan een strafbare daad, dat de poppen moesten worden verbrand, en
dat het Jasper voortaan verboden was nog dergelijke spelen op te voeren. Hij
werd veroordeeld tot een boete van 25 Rijnguldens ten bate van de heer van
Grimbergen, ongeacht de kosten die reeds door de drossaard waren
voorgeschoten ten behoeve van het proces. Jasper moest dus niet naar de galg,
maar Liesbeth bleef in de gevangenis onder de beschuldiging van toverij. Nu
kon de vierschaar apart het onderzoek naar Liesbeth voortzetten. Tussen december 1601 en 18
februari 1602 werd de lijst van getuigen ten laste en ten onlaste
van Liesbeth vastgesteld. Eind februari 1602 werden deze opgeroepen. Op 15
maart 1602 werd Jasper beboet met 10 Rijngulden omdat hij ene Godevaert van Gulick een pot
bier over zijn hoofd had gegoten en met een mes had bedreigd omdat deze de
zaak tegen zijn vrouw had gedeponeerd. Jasper had zijn ongelukkige vrouw dus
niet volkomen aan haar lot overgelaten. Inmiddels sleepte het geding aan. De
vierschaar moest er nog zeventien zittingen aan wijden, zonder voldoende
bewijzen te kunnen vergaren. En toch zou deze geschiedenis een tragische
afloop kennen. Op 4 mei 1602 werd Jasper
Colveniers veroordeeld tot betaling van 98 Rijksgulden voor de gerechtskosten
betaald door de drossaard. Ondanks alle ontberingen die Liesbeth bij elk
verhoor en in de gevangenis moest doorstaan, hield zij inmiddels hardnekkig
staande volkomen onschuldig te zijn. Bij de schepenen groeide mettertijd
evenwel de overtuiging dat zij werkelijk door de duivel was bezeten. De
redenering was immers dat haar moedige weerstand wel door de duivel moest
worden gesteund... men geloofde dat deze alle pijnen op zich nam.
Liesbeth moest ondergaan.
Die gebeurden onder de volledige willekeur van de "officier crimineel".
De beproevingen duurden de ganse dag tot laat in de avond. Uiteindelijk
bekende Liesbeth uitgeput en waanzinnig van pijn "criminele commercie
gehad te hebben met den quaden gheest."
Dat betekende voor haar hoe dan ook het einde. Naar verluid vond men de
volgende dag haar lijk in haar cel van de Vilvoordse gevangenis. Voor drossaard Antoon
Longin was daarmee de zaak niet ten einde. Hij wreekte zich op het lijk van
Jaspers echtgenote. Longins procureur Nicolaas van Leune eiste dat het stoffelijk overschot op de
brandstapel tot as zou worden verbrand. De vierschaar10 trad deze eis bij. In de folterkamer had Liesbeth
immers bekend een heks te zijn. Hoogst ongeloofwaardig werd genoteerd dat
Liesbeth in de gevangenis zichzelf het leven had benomen... Het was
ondenkbaar in een officieel stuk te verklaren dat zij dood was gefolterd of
vermoord. Het lijk van Liesbeth Lauwers werd in het openbaar
op de brandstapel tot as verbrand. Haar schamel bezit werd aangeslagen ten
gunste van prins Philippe-Willem van Oranje11.
|
||||||||||||
|
|
|||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||
|
|