image003.JPG

© Laurentii.be

 

Genealogie Van Praet

Hoe hoger geëerd,

hoe hoger van weerd.

Inhoud

Blog

Documenten

Foto's

Gezinnen

Stamboom

Startpagina

Thematisch

Verhalen

Verwante families

 

Voetnoten

 

1 'Le sang des Saint-Omer des croisades à la quenouille en Artois, Flandre, Normandie, Angleterre et dans les Etats Latins d'Orient',  Thomas Delvaux, Abbeville, F. Paillart, 2007

2 Tijdens de veldslag in Bouvines werd haar broer, Hellin II van Wavrin gevangen genomen tesamen met tal van nobelen van Vlaanderen. Haar vader, Robert I, heer van Wavrin, was de senechal van Vlaanderen. Haar broer Hellin II was vrij recent ridder geworden toen de slag plaatsvond. Hij was gehuwd met Elisabeth van Montmirail. Maria's vader was weduwnaar van Adelheid van Guines en was vóór 1193 hertrouwd met Sybille van de Elzas (vrouwe van Sint-Venant, Lillers en Vladslo). Via Maria's moeder Sybille was er een relatie met de graven van Vlaanderen. Sybille van de Elzas was een kleindochter van Dirk van de Elzas, de graaf van Vlaanderen vanaf 1128. Haar vader, Pieter van de Elzas was proost van Brugge, elect van Kamerijk (1167, wereldlijk geworden in 1174), graaf van Nevers, heer van Eline (...) en was omstreeks 1175 gehuwd met Machteld van Bourgondië, gravin-weduwe van Nevers. Haar kozijn (zoon van haar vaders zuster Margaretha van de Elzas) was Boudewijn, graaf van Henegouwen, Namen en Vlaanderen, keizer van Constantinopel (1204) die gehuwd was met Maria van Champagne. De toenmalige gravinnen Johanna  (1205-1244) en Margaretha (1244-1280) van Vlaanderen en van Constantinopel  waren achternichten van Maria. 

3 Ook de glasramen van de kerk van Bouvines, beelden fragmenten van de slag uit.

4 Zie ook de prachtig uitgewerkte website van Jan Hosten, www.tempeliers.be .

5 Getrouwde mannen konden Tempelier worden, maar alleen de ongehuwde ridders droegen witte gewaden, overige Tempeliers droegen bruine of zwarte gewaden. Tempeliers mochten wel bezittingen hebben, maar deze vervielen na hun dood aan hun broeders, de andere Tempeliers. Een eventuele weduwe van een Tempelier kreeg wel een deel van de erfenis om in haar onderhoud te voorzien, maar zij mocht niet in het huis van haar overleden man blijven wonen.

6 Zie onder meer auteurs als Dr. P Rogghé, J. Hosten en Filip Hooghe.

image005.jpg

(c) Bewerking historische afbeeldingen Laurentii.be – originelen onder Public Domain (Irish Masonic Jewels/Marcomogolon, 1924, 2013, 2017 – Bron: Wikimedia – Templars, 1870 – Bron: Münchener Bilderbogen/Wikimedia Commons – Illustratie Slag van Bouvines, Le Petit journal, 1914). – © Foto Katharenland, 2006, van P. Lauwens.

 

Verhalen  - 1183 – Vrijdag de 13e – over tempelier ridder Boudewijn II van Praet

Een populair gezegde wil het dat vrijdag de 13e een ongeluksdag is. De oorsprong van dit bijgeloof – immens populair geworden door de gelijknamige horrorfilm – gaat ver terug in de tijd, naar een bewuste vrijdag 13 oktober 1307.

image010.jpgSamen met de Franse koning Filips de Schone beraamde paus Clemens V een plan om korte metten te maken met de tempeliers. In een militaire manoeuvre waar de CIA zich niet voor zou hoeven te schamen, vaardigde paus Clemens geheime, verzegelde orders uit die door zijn soldaten in heel Europa tegelijk moesten worden geopend, op vrijdag 13 oktober 1307. De tempeliers zijn in 1307 inderdaad massaal vervolgd en vermoord. De vervolging in het Graafschap Vlaanderen is nauwelijks gedocumenteerd6. We weten dat de commanderij van Upstal bij Ieper één van de oudste vestigingen van de orde was in Vlaanderen, gesticht door Godfried van Sint-Omaars omstreeks 1127, een eeuw vóór de periode dat Boudewijn II van Praet lid werd van de orde.

Boudewijn was een voorouder langs moeders zijde. Ook in Vlaanderen waren de tempeliers actief. Wetenschappers van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) hebben de voorbije jaren het Groot-Tempelhof in Slijpe, Middelkerke, onderzocht. Ze tonen aan dat de tempelridders er in de vroege 13e eeuw een commanderij vestigden. De Commanderie de Flandres behoort tot de oudste van de tempelorde en was één van de belangrijkste van het graafschap Vlaanderen.

 

image011.jpgBoudewijn II van Praet was lid van de orde van de tempelridders. Hij was een zoon van Boudewijn I, vermeld in 1153-1174 als heer van Praet, en van Ghiela. Boudewijn I nam deel aan de derde kruistocht (1189-1192). Ook zijn grootnonkel Gervaas van Praet, en Boudewijn III (1217-1221), namen deel aan de kruistochten tot "bevrijding van het Heilig Land".

Al 100 jaar vóór de intrede van Boudewijn van Praet, hadden de tempeliers de graven van Vlaanderen als sponsor: in 1127 en 1128 schonken de graven Willem Clito en Diederik van de Elzas de rechten op de het leenverheffingsrecht - een recht dat een nieuwe vazal of leenman moest betalen aan zijn leenheer alvorens hij het leen in zijn bezit kreeg - van hun persoonlijke lenen in het graafschap aan de Tempelorde. Andere Vlaamse edelmannen hadden dit voorbeeld overigens gevolgd.

Afbeelding: tempelierridder in het bekende ornaat. In oorsprong ging het om het orde van monniken die het zwaard hanteerden in dienst van de paus, een contradictie met de leer van de Katholieke kerk.

 

Onder Diederik van de Elzas in 1157 verbleef de Vlaamse commandeur van de tempeliers zelfs permanent aan het grafelijke hof als persoonlijk raadgever en geldlener van de Vlaamse graaf. De verhouding tussen de paus en de Tempelorde was dan weer gebaseerd op de pauselijke bulle Omne datum optimum van 29 maart 1139, waarin paus Innocentius II de orde alleen van de paus afhankelijk maakte en waarvoor geldende bisschoppelijke macht werd ingedijkt en de band met parochiegeestelijken, met abdijen, met steden als Ieper en met kapittels verwaterde. Dat was de eeuw voor de periode waarin Boudewijn II van Praet werd vermeld als tempelier in 1226-1227.

Allicht iets bekender zijn twee oprichters van de orde van de tempeliers: Hugh de Payns en Godfried van Saint-Omer1. Beiden behoorden tot de zogenaamde Ridders van het Heilig Graf, een broederschap van kruisvaarders dat na de verovering van Jeruzalem door de patriarch van de stad was aangesteld ter bescherming van de kerk. Enkele van deze broeders, onder wie de twee genoemde ridders, waren ontevreden over het gebrek aan militaire taken. Het beschermen van pelgrims op weg naar het Heilig Graf, leek hen een nuttiger taak. Daarom scheidden zij zich af van hun broederschap, met toestemming van de koning en de patriarch.

 

In 1120 werd het bestaan van deze groep ridders officieel bekrachtigd op het Concilie van Nablous, waar Hugh en Godefroy de geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid aflegden. De Orde der Tempeliers was hiermee geboren. We weten ook van verwantschappen tussen van Praet en Saint-Omer aan het begin van de 16e eeuw.

 

Boudewijn I van Praet had vier kinderen: Boudewijn II van Praet, heer van Praet en Watervliet, ridder en tempelier, vermeld in 1183-1227; Frank van Praet, ridder, vermeld in 1201-1230; Isabella van Praet, vermeld in 1190-1200, gehuwd met Reinier van Watervliet; en Nn. van Praet die huwde met Daniel I van Halluin “de Vico”, vermeld tussen 1194 en 1217. Van Boudewijn I van Praet weten we dat hij een zoon was van Lambert van Praet (broer van Gervaas van Praet) en dat hij een broer had, Iwein van Praet, vermeld in 1153.

 

image011.jpgVan tempelier ridder Boudewijn II van Praet zijn er meldingen in 1183-1227. Hij werd vermeld als ridder in 1208, als heer van Praet en een deel van Watervliet, en als tempelier in 1226-1227. Boudewijn II van Praet huwde Maria van Wavrin (Waver)2, die verwant was met Johanna, de gravin van Vlaanderen. Een kleindochter, Sybille Van Praet, huwde met Wolfard I van Borsele, een rechtstreekse afstammeling van Karel De Grote. Boudewijn II overleed na 8 april 1227. De precieze overlijdensdatum is niet gekend.

 

Boudewijn Van Praet, in het Latijns ook vermeld als "Balduini de Prat(o)", trad op als getuige bij een oorkonde in 1200 te Rupelmonde, bewaard in het cartularium van de abdij van Ninove. De oorkonder was Boudewijn, graaf van Vlaanderen en van Henegouwen. Ook "Sigeri Templarii, quondam castellani de Gant" (Zeger, tempelier, kastelein van Gent) werd vermeld als getuige bij deze gelegenheid.

 

Afbeelding: historische evocatie van Philips II Augustus, de koning van Frankrijk, tijdens de slag van Bouvines op 12 juli 12143.

 

Boudewijn van Praet nam deel aan de slag te Bouvines op 12 juli 1214. De anonieme auteur van de Béthune vermeldde hem in zijn kroniek, geschreven na 1220. Deze auteur schreef voor Robert van Béthune en zijn entourage. Boudewijn onderscheidde zich tijdens deze veldslag: "Baudouin van Praet, een welgesteld man uit Vlaanderen, sloeg met één houw Huan van Malaunoi (Hugh van Maleveine?), een zeer goed ridder, met zijn paard op de grond toen hij deze aanviel." Te Bouvines, nabij Rijsel in Frans Vlaanderen, versloeg Filip II Augustus, koning van Frankrijk, de geallieerde legers van onder meer Otto IV, graaf Ferdinand van Vlaanderen, graaf Renaud van Boulogne, graaf Willem van Holland, koning Jan van Engeland en de graven van Namen, Leuven en Limburg. Na de veldslag werd de graaf van Vlaanderen met tal van nobelen gevangen genomen en naar Parijs gebracht. Zij werden er enige tijd opgesloten en tegen losgeld vrijgekocht.

 

Tijdens deze veldslag werd ook ridder Gerard van Randerode vermeld, een verwante van de heren van Praet. Hij vocht dapper aan de zijde van Bernard van Oostmalle en graaf Otto van Tecklemburg, graaf Conrad van Dortmund, volgens de kroniekschrijver Willem De Bretoen. Hij werd samen met Bernard van Oostmalle gevangen genomen door de Fransen. De aanleiding van deze veldslag, en de conflicten tussen Engeland en Frankrijk vanaf 1202, dient allicht gezocht in de disharmonische verhouding van de Franse Capetingers (koningshuis) ten opzichte van de verovering van Engeland door Willem de Normandiër. De nakomelingen van Willem, vanaf zijn zoon Hendrik I van Engeland (1068-1135) waren van vazallen van de Franse koning opgeklommen tot het koningschap over Engeland, en Normandië werd een twistappel. De graaf van Vlaanderen weigerde in 1213 deel te nemen aan een geplande invasie van Engeland van de Franse koning. De veldslag van Bouvines wordt doorgaans aangeduid als het einde van de macht van de (Engelse) Plantagenets op het (Franse) vasteland.

 

In mei 1216 trad Boudewijn van Praet op als getuige voor Filips van de Woestijne, de heer van Zomergem. Filips schonk een erfrente van 30 schellingen voor het zielenheil van zijn tante. Boudewijn tekende als "S. Balduini de Prat", en een broer, Frank van Praet, tekende met "S. Franconis fratris eius". Mogelijk paste deze oorkonde van Filips van Zomergem in een reeks schenkingen voor het zielenheil die als gevolg van de predicatie en de kruisopnamen als voorbereiding van de Vijfde Kruistocht (1217-1221) werden gemaakt.

 

image013.jpg De aanwezigheid van Boudewijn Van Praet bij de veldslag van Bouvines was ook niet onbelangrijk. Deze slag werd als drukkingmiddel gebruikt om ridders te ronselen voor de Vijfde Kruistocht. Van een aantal ridders, ook in het Brabantse en het Vlaamse kamp, werd aangetoond dat ze in 1218-1220 op kruistocht vertrokken. De "kruisopname" gebeurde bij enkele Vlamingen al net vóór de veldslag. In 1216 trok Oliverus Scholasticus, een kruisprediker van de Vijfde Kruistocht, door Brabant en Vlaanderen. Hij vertoefde in de omgeving van Nijvel, Brugge en Gent volgens Caesarius van Heisterbach.

 

Afbeelding: yours truly in het Katharenland, Langue d'Oc, in het spoor van de legenden over Tempeliers, augustus 20064.

 

Vermoedelijk was Boudewijn aanwezig bij de Vijfde Kruistocht, en kwam hij bij het beleg van Damiate onder de indruk van de ordebroeders of tempelierridders. In Brabant zijn voorbeelden bekend hoe de kruisvaarders er zich lieten inspireren door de tempelierorde. Wanneer Boudewijn II van Praet tot de Orde van de Tempeliers toetrad, is niet precies bekend. Er is wel een vermelding in 1226-1227, maar het is niet uitgesloten dat Boudewijn daarvoor, na de Vijfde Kruistocht, tempelierridder werd5.

 

image018.jpgAfbeelding: het logo van de tempeliers, twee ridders gezeten op één paard. Oorspronkelijk heetten zij de "arme ridders van Christus".

 

Boudewijn II van Praet had verschillende kinderen: Boudewijn III van Praet, heer van Praet, Watervliet en Zomergem, vermeld in 1221-1241, Jan van Praet, onderdeken en deken van Sint-Donatius te Brugge, vermeld in 1226-1258, Adelheid van Praet, vermeld in 1224, gehuwd met Jan II van Bondues, Boudewijn van Praet, ridder, vermeld in 1242-1255, O.-L.-Vrouwekerk te Brugge, Gertrude van Praet, Vrouwe van Bongarde, vermeld in 1254, gehuwd met Walter I van Oostwinkel, Nn. [Nn. = niet genoemd] van Praet, gehuwd met Daniël I van Halluin, Nn. van Praet, gehuwd met Nn. van Knesselare, van wie ridder Boudewijn van Knesselare, vermeld in 1258-1259.

 

Boudewijn III van Praet huwde Catherine Nn., en was vader van Jan van Praet, vermeld in 1228-1299, heer van Praet en Watervliet, ridder, gehuwd met Catherine Nn.. Jan van Praet was op zijn beurt vader van ridder Boudewijn IV van Praet, heer van Praet, en van Jan van Praet, vermeld in 1302 te Brugge.

 

De edellieden Boudewijn II van Praet en Zeger van Mossere beslechtten in 1224 een twist die gerezen was tussen Jan van Bondues en diens vrouw Adelis van Praet, een dochter van Boudewijn II van Praet. Deze laatste waren ontvangers van de spijker (een belasting) van Kortrijk. Walter van Kortrijk betwistte de inkomsten op bedoelde spijker, die op dat ogenblik 280,5 hoet haver bedroegen. Walter van Kortrijk had deelgenomen aan de vierde kruistocht, en was omstreeks 1211 terug in Vlaanderen, waar hij werd vermeld als clericus aan het hof van Filips van Namen. Hij was kanunnik van Sint-Donaas, en de prebende (loon) die hij daarvoor ontving had hij geruild voor die van Hendrik van Zomergem in Sint-Veerle te Gent. In mei 1219 werd hij vermeld als protonotarius van Vlaanderen, hoofd van de kanselarijdienst. Hij ontving van Johanna van Constantinopel de inkomsten van de grafelijke spijker te Kortrijk, te Marke, te Aalbeke en te Bellegem, afgestaan door Hugo van Halluin en diens vrouw Adelida.