(c) laurentii.be Genealogie Laurentii Numquam solus incedes Inhoud Voetnoten 1 Van de 100 000 krijgers waarover zij
beschikten. Strabo, een Grieks historicus, filosoof en geograaf, geeft in
zijn Geografia aan dat de Bellovaci in de vallei van de Thérain-rivier
leefden, in het vierkant Oise, Somme, Seine en het Kanaal.
Het gebied van de Bellovaci komt
hoogstwaarschijnlijk dus vandaag de dag overeen met het Franse departement Oise in Picardië. De Belgische noorderburen van de Bellovaci waren de Ambiani
(rond het huidige Amiens) en de Morini (bij het
huidige Boulogne); de stammen die hen in het zuiden begrensden waren de
Belgische stammen der Caleti (rond Harfleur) en Veliocasses (rond
Rouen), die beide het gebied direct noordelijk van de Seine tot de Kanaalkust
bevolkten. In het oosten, over de Oise, woonden de
eveneens Belgische stammen van de Suessiones (bij Soissons) en de Remi (rond Reims). 2
De Nerviërs waren nauwkeurig ingelicht over Caesar's
marsgewoonten en de gecompliceerde maneuvers bij de
aankomst op een bivakplaats. Bovendien bleken de Nerviërs en hun bondgenoten
zich gedisciplineerd te gedragen. Caesar had de kilometerslange
legerkolonne (ong. vijftigduizend mensen en duizenden lastdieren) opgesteld
zoals dat zijn gewoonte was in vijandelijk gebied. Na de voorhoede kwamen zes
van de acht legioenen waarover hij toen beschikte, gevechtsklaar, d.w.z.
zonder hun hinderlijke bagage. Die bevond zich in de lange legertros, die
achter de zes legioenen voorttrok. Daarna kwamen dan de laatste twee
legioenen, als bescherming voor de tros en als achterhoede. De kampplaats,
die elke dag zorgvuldig gekozen werd door speciale eenheden, was bij aankomst
van de eerste troepen al volledig voorbereid, zodat alle eenheden wisten waar
ze hun tenten konden opslaan. Het eerste werk was de versterking van de
kampplaats: het graven van een gracht en het opwerpen van een wal rond het
enorm grote terrein. Alle legioenen kenden hun plaats in het geheel en de
sector van het kamp die zij moesten beginnen versterken. Als iedereen was
aangekomen (wat enkele uren duurde) was elke zijde van het kamp door twee
legioenen verdedigd. Het spreekt voor zich dat tijdens het uitvoeren van de
aankomstmaneuvers en het graafwerk de legioenen het kwetsbaarst waren.
Wanneer de eerste delen van de legertros het kamp binnentrokken, vielen de
Belgen dan ook aan. Zij wisten dat de laatste twee legioenen op dat ogenblik
nog kilometers ver waren. Zij zouden nu trachten de legioenen twee per twee
uit te schakelen. De Nerviërs, de hoofdmacht, stonden op de linkervleugel. De
kleinere groepen der Atrebaten en der Viromandui stonden resp. op de rechtervleugel en in het
centrum. Zij vielen het eerst aan en moesten de legioenen die de linkerkant
en de voorkant van het Romeinse kamp aan het versterken waren, weglokken van
de bivakplaats. Daardoor was het kamp enkel op de rechterkant verdedigd. Op
dat ogenblik viel de hoofdmacht aan. Eén deel pakte de twee legioenen van de
rechterzijde aan, het andere trok naar het hoogst gelegen deel van het kamp,
waar de staf gelegerd was. Blijkbaar was het de bedoeling dat de hoofdmacht
de twee legioenen zeer snel zou uitschakelen, om dan de anderen te gaan
helpen. Wanneer de twee laatste legioenen zouden arriveren, moest de strijd
beslecht zijn. Caesar heeft dan enorm veel geluk gehad. Blijkbaar hadden de
Belgen hem niet zo snel verwacht: in elk geval was een vierde stam, de Atuatuci, nog niet gearriveerd toen het gevecht moest
beginnen. De Ambiani hadden bovendien de tegenslag
dat zij op hun vleugel tegenover de fameuze legaat Titus Labienus
kwamen te staan, die het negende legioen commandeerde, en tegenover het al
even fameuze tiende legioen. Zij leden zware verliezen en deze legioenen
konden de Gallische kampplaats innemen. Toen Labienus
zag wat de Nerviërs van plan waren, zond hij het tiende legioen opnieuw naar
de Romeinse kant om te gaan helpen. Omdat de Belgen bovendien niet op volle
sterkte waren, duurde het gevecht te lang, en het was in feite al aan het
keren toen de twee laatste legioenen arriveerden. Toen was het met de Belgae
gedaan. 3
Dit is vandaag de dag nog merkbaar aan het (op de linkeroever gelegen)
kerkhof van Leest. Dit kerkhof diende ook voor het lager gelegen Battel op de
rechteroever, om de eenvoudige reden dat hoger (en droger) lag boven de
zeespiegel. 4
Deze naam zou Eggilo’s of Agilo’s
gezin betekenen. Frankische plaatsnamen zijn herkenbaar aan hun
ingaheimtoponiemen (-gem = gezin) 5
De 'Chauci' waren een Noordwestelijke Germaanse
stam, die oorspronkelijk woonden in een gebied van Friesland tot de Elbe. De Chauci ('Minor') waren in de eerste eeuw eerder
pro-Romeins, en leverden soldaten aan het Romeinse leger, bv. bij de campagne
van Germanicus tegen de Cherusci
in het jaar 18 (volgens de geschriften van Tacitus; de 'Cherusken'
waren een Germaanse stam gevestigd in de noordelijke Rijnvallei en de vlakten
en wouden van wat nu noordwest Duitsland is, tussen Osnabrück en Hanover). In het jaar 41 en 47 vielen de Chauci ('Major'?) naar verluid samen met de Friezen
Neder-Germanië ("Germania
Inferior", aan de linkeroever van de Rijn,
momenteel zuidelijk en westelijk Nederland, België en Luxemburg) binnen,
onder meer de kusten van Gallië en het huidige België. Zij werden verslagen
door de Romeinse veldheer Corbulo, waarna de Rijn
de grens van het Romeinse rijk werd. Tijdens de Bataavse
revolutie in 69, vochten groepen Friezen en Chauken
mee aan de zijde van de Romeinse veldheer Julius. Op het einde van de derde
eeuw zou deze bevolking versmolten zijn met de Saksen. 6
Bron: Museum Nationale Bank van België. 7 Bronnen:
brigantia
(GB), roemercohorte (DE) en legioxi (BE). Dit
is slechts een greep uit de vele re-enacters gezelschappen in Europa. Foto's re-enacters
(c) re-eanacters gezelschappen (zie refertes hoger)
- Foto munten uit nationale collectie Nationale Bank van België (Public
Domain) - Kaartbewerking Zenne- en Dijlevallei van (c) integraal
waterbeleid.be onder gebruiks-voorwaarden -
Historische kaart Belgica onder Creative Commons licentie CC BY-SA 3.0, Feitscherg, 2005 (Bron: Wikipedia DE). - Beeld Tacitus
onder Public Domain (Bron: Wikipedia). |
|
2500
jaar geleden - Voorouders aan de Zenne en de Dijle De
Brabantse Lauwers- en Lauwens familie woonden vanaf de 15e eeuw
voornamelijk in de omgeving Hombeek-Leest, aan de oevers van de Zenne, waar
zij verwant werden met andere families die de Zenne- en de Dijlevallei
bevolkten. Afbeeldingen: Het
"stamgebied" van de Brabantse families van Leest en Hombeek.Uit
archeologische vondsten o.m. te Hombeek en Leest, weten we dat het gebied
aanvankelijk werd bewoond door Nerviërs,
een Germaanse stam die het gebied
al bewoonde in 200 voor Christus, hoewel de meeste volkeren in het gebied dat
nu 'Vlaanderen' heet een eerder Keltische oorsprong hadden. De families die
de Zennevallei bewoonden, hadden een voorgeschiedenis die minstens 2200 jaar
teruggaat in de tijd. De oorspronkelijke Keltische stammen, die het gebied al
bewoonden in 450 voor Christus, hadden geen duidelijk afgebakende
woongebieden met grenzen zoals we die vandaag kennen. Julius Caesar sprak
eerder van "confinium"
voor gemeenschappelijke stroken waar geen van twee buurvolkeren vaste
afspraken konden laten gelden, en van "fines", gebieden waar een bepaalde groep het voor het zeggen
had. Daartussen lagen niemandslanden, moerassen of wouden bijvoorbeeld, die
men moest doorkruisen om het gebied van een andere groep te bereiken. Enkel
dichtbevolkte streken, waar invloedssferen elkaar raakten, hadden min of meer
grenzen, en dus ook grensconflicten. De situatie bestond op alle niveaus,
tussen groepen van stammen, tussen stammen of volkeren onderling, tussen
kleinere groepen of gemeenschappen, tussen families en gehuchten. Caesar maakte
zelf een inventaris op van de krijgers van stammen der Belgae die hem
confronteerden: 60 000 Bellovaci1, 50 000 Suessiones, 50 000 Nerviërs, 15
000 Atrebaten, 10 000 Ambiani,
25 000 Morini, 9 000 Menapii,
10 000 Caleti, 10 000 Veliocasses,
10 000 Viromandui, 19 000 Atuatuci,
40 000 Condrusi, Eburonen,
Caerosi, Paemani die als
"Germani"
werden bestempeld. Caesar kwam tot de vaststelling dat deze stammen
bezwaarlijk allemaal als "Galliërs",
als synoniem voor Kelten, konden worden beschouwd. Blijkbaar hadden ook heel
wat Germanen de Keltische cultuur geassimileerd. Stammen als de Nerviërs en
de Trevieren die belangrijke posities bekleedden in Belgica, gingen zelfs
prat op hun Germaanse oorsprong (zijnde "afkomstig van over de Rijn"), en ook archeologische vondsten
lijken dit te bevestigen. Volgens sommige bronnen bewoonden de Nerviërs al in
400 vóor Christus het gebied tussen de Zenne en de Dijle. De plaatsnaamkunde
bevestigt dit ook: bewaarde toponiemen verraadden een Germaanse klankstand,
behalve bij de meest zuidelijke stammen die een Keltische 'klankkleur'
vertoonden. Over een groot gebied rondom de Rijn werd nog ten tijde van
Caesar een taal gesproken die zeer oude Indo-Europese bestanddelen had
bewaard. Daarin hadden zich al rond 250-200 vóór Christus Germaanse invloeden voorgedaan. De Nerviërs
waren veruit de grootste Belgische stam en boden ook het meeste verzet tegen
Caesar. Ze waren gevestigd in de streek tussen Samber en het Kolenwoud,
tussen Schelde, Dijle en Samber. Zij boden hardnekkige weerstand onder de
leiding van Boduoguat bij de rivier Samme (bovenloop van de Zenne), een bijrivier van de
Boven-Schelde in 57 voor Chr.. Bij deze veldslag dreven ze Caesar tot op de
rand van een nederlaag. Caesar wist echter de bovenhand te houden2. In 54 voor Chr. vormden
ze opnieuw een leger en kwamen weer in opstand. De streek was in 51 voor Chr.
volledig onderworpen door Caesar. Belgica werd een provincie van Gallië, met
als hoofdstad Durocortorum Remorum
(Reims). Julius Caesar beschreef de typische hagen waarmee Nerviërs de
wegen en velden afzoomden: zij hadden geen noemenswaardige ruiterij en
streden vooral te voet. Ook 'kanten' en houtwallen waren typische afzoming
van velden en wegen. Deze speelden met name in het voordeel van de opstandige
Nerviërs.
Dat de gronden in Hombeek,
Leest en Heffen sinds lange tijd permanent werden bewoond, werd aangetoond in
1939 met archeologische vondsten teruggevonden in de Zennebedding. Het betrof
IJzertijdvaatwerk, en Romeins en Middeleeuws aardewerk. Het staat vast dat
het gebied nog voor onze tijdrekening door Nerviërs werd bewoond. Deze
stammen hadden een nederzetting gesticht aan de monding van de Zennebeek en
de Leibeek. Deze nederzettingen werden gesticht op
de hoger gelegen linkeroever. De rechter Zenneoever bestond immers bijna
volledig uit drassig moerasgebied3
. De Nerviërs die onze gewesten bewoonden, hadden wellicht een
eigen naamgeving voor de hedendaagse dorpen en gehuchten, maar die kon tot nu
niet worden achterhaald. De eerste naamgevingen stammen uit de Frankische periode (eveneens een Germaanse
stam) vanaf 370 na Christus, toen volgens sommige bronnen een grote
volksverhuizing plaatsvond. In de 4e-5e eeuw werd er in Hombeek,
net als in de omliggende gebieden, op zijn minst één Frankische nederzetting
gesticht, Eggelgem4 .
De meeste van deze nederzettingen bevonden zich op de linkeroever van de
rivier. Ze zijn langsheen de waterloop te vinden vanaf het Zennegat tot in
het Brusselse. Deze nederzettingen waren afzonderlijke herenwoningen. Sommige
van deze hoven zijn later uitgegroeid tot dorpen, zoals Eppegem, andere
behielden hun karakter van herenwoning, zoals het Hombeekse
Eggelgem. We kennen ze nog uitsluitend via
overlevering, achternamen of lokale plaats- of gehuchtnamen. Binnen de
grenzen van Mechelen, Zemst en Hombeek vinden we Eglegem,
Berbelgem, Zwivegem,
Adegem, Ouwergem, Releghem,
Heisegem en Prolegem. Vanaf de 9e eeuw, na het
hoogtepunt van het Karolingische rijk dat aanving in de 7e eeuw, zijn er
sporen van Deense koningen (Vikings)
die zich in de streek kwamen vestigen, zoals Onulfus
van Wolvertem en diens vader Volkaard I van
Anderlecht in de 11e eeuw, die op gelijke voet stonden met de heren van
Grimbergen. Pas in de hoge Middeleeuwen
wordt ook het Brabantse deel van Hombeek bewoond, zij het veel minder
dichtbevolkt dan het Mechelse. Het Brabantse deel heet Smalbrabant of Klein
Brabant, terwijl het Mechelse de naam Hombeek draagt. Andere, meer gebruikte,
benamingen waren Ophombeek en Neerhombeek. Neerhombeek hoorde bij de
heerlijkheid Mechelen, terwijl Ophombeek onder het gezag stond van de hertog
van Brabant. In de Karolingische periode werd de latere vrijheid van Mechelen
(inclusief Neerhombeek) overgedragen aan de kerk van St-Lambertus te Luik. |
|
1500
jaar geleden – Frans of Vlaams? Germaans of Keltisch? In het West-Vlaams komen
blijkbaar nog de meeste Ingvuoonse invloeden voor,
eigen aan Saksen die zich tijdens de Germaanse volksverhuizingen in de 4e tot
6e eeuw aan de kusten vestigden. Andere volkeren die onze
gewesten aandeden die worden vermeld: (Germaanse) Vandalen, Goten, overwegend
(Salische) Franken. De Frank Clovis stichtte in de 6e eeuw het 'Frankenrijk'
in onze gewesten. Toen de Romeinen onze gewesten aandeden goed 6 eeuwen
eerder, woonden in Vlaanderen nog vooral "Belgae", een Keltische bevolking,
die - althans cultureel - verdrongen werd door de Germaanse en Saksische
invallers, vooral in Vlaanderen. Behalve de
volksverhuizingen, speelden ook de rooftochten van Magyaren en Vikings
(8e tot 10e eeuw) en de bijna permanente interne oorlogsvoering een rol in de
ontwikkeling van het 'Vlaanderen' van de vroege middeleeuwen. De omschrijving
'Vlaanderen' zou overigens pas voor het eerst voorkomen in de 7e eeuw. Afbeelding:
Een groep enthoesiastelingen brengt de
"Kelten" opnieuw tot leven 7. De oorspronkelijke
Keltische stammen hadden geen duidelijk afgebakende woongebieden met grenzen
zoals we die vandaag kennen. Boven
Germaanse en Keltische accenten in de taal, stond blijkbaar een
"algemeen Keltische" taal die door de handelaars en leiders werd
gebruikt. In deze klasse bevoorrechten werden vaak Keltische namen
gebruikt. De Romeinse schrijver
Tacitus vermeldde dat Germanen in Gallië als het ware "Galliërs"
waren geworden (assimilatie van de Keltische cultuur), terwijl de Griekse
schrijver Strabo de Germanen aanduidde als een volk
ten oosten van de Rijn, die zich onderscheidden omdat ze "nog groter,
nog woester en nog blonder" waren. Hij vermoedde dat deze
"Germani" (Latijns voor "echt")
beweerden dat zij "ras Kelten" waren. Eén en ander maakt duidelijk
dat het niet eenvoudig is om de oorsprong van volkeren eenvoudig in hokjes te
plaatsen. Afbeelding: Publius Cornelius Tacitus,
ca.55-117 na Christus
|
|||
|
|
||||||
|
|
||||||
|
|