© Laurentii.be Genealogie Van Praet Hoe hoger geëerd, hoe hoger van weerd. Inhoud Voetnoten 1 In het volksgeloof was de weerwolf een persoon die elke nacht
kon veranderen in een wolf of een ander dier. Onder invloed van de heksen
vervolging werd het geloof in de weerwolf in verband gebracht met de duivel.
De weerwolf zou net als de heks een persoon zijn die een pact had gesloten
met de duivel. (c) Bewerking prent
weerwolf uit private collectie (origineel onder Public Domain, 1512). |
|
Verhalen - 1660 - Joos Verpraet,
beschuldigd als tovenaar en weerwolf 1 (Olsene/Gent)
Op 5 december
1660 werd de 50-jarige Joos Verpraet
(een schrijfvariant van Van Praet), zoon van Arent, aangehouden. Het leenhof van Olsene vroeg hiervoor
diezelfde dag de goedkeuring van de Gentse heksenadvocaten, maar die
weigerden de aanhouding omdat er nog geen gerechtelijk vooronderzoek had
plaatsgevonden. Dit vooronderzoek werd op 7 en 8 december 1661 snel
afgehandeld. Tien mannen beschuldigden Verpraet van het betoveren van een
aantal schapen, een aantal paarden, een vrouw en een man. Eén van hen zei dat
hij hoorde zeggen dat Verpraet een weerwolf was. Op 10 december
1660 werd Joos Verpraet ondervraagd over zijn identiteit en de vermeende
toverijfaam van zijn voorouders. De daaropvolgende dagen, van 10 tot 27
december 1660, verhoorde het leenhof vierentwintig getuigen ten laste. Tien
van hen getuigden eerder in het gerechtelijk vooronderzoek. Naast de feiten
die daar reeds aan bod kwamen, beschuldigden zij Verpraet van de betovering
van een kind, een vrouw, een man en een varken. Het leenhof ondervroeg
Verpraet over al deze beschuldigingen op 23 en 26 december 1660. Verpraet
ontkende alle beschuldigingen en zei ook dat hij de inwoners en de
boomgaarden van het kasteel van Olsene en de baljuw van Olsene, zijn dochter,
zijn beesten en zijn boomgaard niet had betoverd. Hij verklaarde dat hij geen
tegenbewijs wenste te leveren en niet door een procureur wenste bijgestaan te
worden. Op 26 december
1660 reed baljuw van Biesbrouck met dit proces-verbaal naar Gent, waar hij de
heksenadvocaten de toelating vroeg om Verpraet onder tortuur te ondervragen.
Na enige discussie verleenden die toelating op 30 december 1660. Het leenhof
mocht Verpraet volledig laten kaal scheren en hem door een chirurgijn en een
ervaren doctor in de geneeskunde op duivelsmerken laten onderzoeken. Een beul
mocht hem vervolgens in de halsband zetten, zonder dat hij een groot vuur
aanstak of een andere tortuurverzwaring toepaste. Giraldo Heland en Pieter Carijn voerden
de kaalschering en lichaamsonderzoek op duivelsmerken uit. Het resultaat was
zo goed als zeker positief. De beul van Gent zette in de avond van 3 januari
1661 Verpraet in de halsband, waarin hij bleef zitten tot de morgen van 5
januari 1661. Tijdens zijn pijnlijke ondervraging bekende Verpraet zijn
omgang met de duivel en een hele reeks betoveringen in Olsene, Kruishoutem en Huise. Hij had
thuis ook een duivels poeder in een muur verstopt. Baljuw van Biesbrouck,
eerste leenman-schepen Heyndrick
Weytack en griffier Jacques Stuyvaert deden daarom bij hem op 5 januari 1661
een huiszoeking, waarbij zij niets vonden. Vierentwintig uren nadat Joos
Verpraet uit de halsband was bevrijd, bekrachtigde hij al zijn bekentenissen. De Gentse heksenadvocaten vonden die
bekentenissen onvoldoende om hem tot de doodstraf te veroordelen. Op 8
januari 1661 gaven zij het leenhof van Olsene opdracht om de betoveringen in Kruishoutem en Huise nader te
onderzoeken en na te gaan of het waar was dat Verpraet zijn oogst had
verloren toen de duivel hem de eerste keer verscheen. Dit onderzoek dat
plaatsvond op 10 en 11 januari 1660, leverde weinig nieuws op. Joos Verpraet
was in twijfel geraakt, na het mislukken van zijn oogst, en hij maakte zich
zorgen over zijn huishouden, zoveel was zeker: "daer ghy gynckt al dubbende ten respecte
van tverlies van uwen oughtst
in peyne synde wat ghy met u huushauden soudt maecken". |
|
Toch oordeelden de Gentse heksenadvocaten op
13 januari 1661 dat er nu voldoende bewijs was om Joos Verpraet tot de
vuurdood en de confiscatie van zijn goederen te veroordelen. Heksenadvocaat
Marijn van Huele stelde een ontwerpvonnis op dat het
leenhof van Olsene op 15 januari 1661 uitsprak. Omdat hij een contract
afsloot met een duivel, genaamd Rascondt, "onderteeckent met uw eyghen
bloet ghecommen uut uwen tweeden vingher van
uwe rechter handt", waarin hij God en zijn heiligen afzwoer, dit
contract met zijn bloed ondertekende, van de duivel geld aanvaardde, met hem
deelnam aan nachtelijke danspartijen en paarden en mensen betoverde, werd
Joos Verpraet op een horde naar het galgenveld gesleept. De beul wurgde hem eerst aan een staak op een schavot en stak hem vervolgens in brand. Zijn hoofdaanklager, Jan Minne, leenman-schepen en pachter van de kasteelhoeve van Olsene, leverde het nodige stro. Vooraf kreeg hij een galgenmaal en mocht hij zijn biecht uitspreken ten aanzien van een pater Recollet. Zijn proces duurde in totaal drieëndertig dagen. Intussen bewaakten verschillende gerechtsofficieren in Olsene en Gottem zijn in beslag genomen goederen. Die werden na zijn executie openbaar verkocht, onder andere om de proceskosten ten bedrage van 186 ponden en 6 schellingen te betalen. |
||||
|
|
|||||||
|
|
|||||||
|
|